parasieten

Parasieten: wat doen we daar aan?
"Parasieten zijn levende organismen die andere levende organismen, gastheren genoemd, nodig hebben om te overleven". Dat is de formele en wetenschappelijke definitie. In de praktijk houdt dit in dat parasieten continu trachten hun eigen plekje in de wereld te veroveren en vast te houden. En dat gastheren met de hulp van de afweermechanismen die zij tot hun beschikking hebben juist moeten proberen die parasieten kwijt te raken. In de loop van de evolutie hebben parasieten soms behoorlijk slimme trucjes ontwikkeld om te overleven. Zo lift de honden- en kattenlintworm Dipylidium in zijn levenscyclus grotendeels mee met de vlo: als een hond of kat een besmette vlo oplikt onder het motto "die zijn we mooi kwijt" krijgt hij of zij daar vervolgens gratis een lintworm bij.

En Plasmodium, de parasiet die bij de mens malaria veroorzaakt, maakt dankbaar gebruik van het bloeddorstige karakter van bepaalde muskietensoorten. Ook Dirofilaria immitis, de zgn. hartworm bij hond en kat, gebruikt bepaalde muskieten als tussengastheer.
Gelukkig heeft besmetting met een parasiet niet altijd ernstige gevolgen. Soms is de gastheer in staat zelf de parasiet op te ruimen, of ontstaat er een soort gewapende vrede. De parasiet blijft dan wel enige tijd in het lichaam van de gastheer aanwezig maar wordt zodanig onder de duim gehouden dat er geen ziektesymptomen optreden. Als zo'n evenwichtssituatie echter verstoord raakt, bijv. omdat het afweersysteem van de gastheer minder goed werkt, kunnen er wel serieuze problemen optreden. Ook besmetting met grote aantallen parasieten (we spreken dan van een hoge "besmettingsdruk"), of met bepaalde meer gevaarlijke parasietensoorten kan het evenwicht verstoren.
Parasitaire ziekteverschijnselen kunnen rechtstreeks worden veroorzaakt door de parasiet zelf; we spreken dan van primaire symptomen. Maar ze kunnen ook samenhangen met bijkomende (ofwel secundaire) infecties door bijv. virussen, bacteriën of andere parasieten die hun kans grijpen als de primaire infectie de weerstand van de gastheer heeft ondermijnd. Het is dus belangrijk uit oogpunt van preventieve diergezondheidszorg om onze huisdieren zo veel mogelijk vrij te houden van parasieten. Dat geldt in nog sterkere mate voor dieren die behoren tot bepaalde risicogroepen, zoals heel jonge of heel oude dieren, dieren onder stressomstandigheden of dieren die lijden aan chronische ziektes.

Maar ook uit oogpunt van volksgezondheid is parasietenbestrijding van belang. Veel van de parasitaire ziektes die bij onze honden en katten voorkomen behoren tot de zgn. zoönoses: ziektes die van dier op mens kunnen overgaan. Vooral spoelwormen kunnen gevaar opleveren, met name voor kinderen.

We onderscheiden parasieten die uitwendig leven (de zgn. ectoparasieten), en parasieten die inwendig leven (de zgn. endoparasieten). De belangrijkste ectoparasieten bij onze huisdieren zijn vlooien, mijten, teken en luizen.

 

De belangrijkste endoparasieten zijn spoelwormen, haakwormen, zweepwormen, lintwormen en hartworm. Bestrijding van veel ecto- en endoparasieten is met de introductie van moderne spot-on producten heel gemakkelijk geworden: een keer per maand in de nek druppelen is voldoende.

 

 

Enkele belangrijke parasieten van de kat

Vlooien
De kattenvlo Ctenocephalides felis is wereldwijd verantwoordelijk voor meer dan 70% van alle vlooienbesmettingen, en voelt zich thuis op zeker 50 verschillende diersoorten, inclusief de mens.

De belangrijkste symptomen zijn:

Jeuk: als vlooien bijten om bloed te zuigen scheiden ze via hun speeksel bepaalde stoffen uit. Die zorgen bij alle dieren voor irritatie, en bij katten met een allergie voor deze stoffen kan dat zelfs levenslang tot hevige en hardnekkige huidontstekingen leiden (zie ook de aparte pagina op deze site die aan vlooienallergie is gewijd.)

Bloedarmoede en weerstandsverlies: vooral heel jonge of oude katten, en dieren die al chronisch ziek zijn kunnen worden "leeggezogen" door volwassen vlooien, die op één dag tot 140% van hun eigen lichaamsgewicht aan bloed kunnen opnemen.

Overdracht van andere ziektes: vlooien kunnen allerlei virussen, bacteriën, andere parasieten (lintworm) en zelfs ook huidschimmels ("ringworm") van kat op kat overbrengen.

 

De levenscyclus van de vlo kent vier stadia: vlo - eitje - larve - pop. Alleen volwassen vlooien leven op het dier, en zijn natuurlijk het meest zichtbaar. Zij vormen echter het topje van de ijsberg: slechts 5% van de hele levenscyclus bestaat uit volwassen vlooien op het dier. De overige 95% van het probleem wordt gevormd door de eitjes, larven en poppen in de leefomgeving! Een volwassen vrouwtjesvlo legt gemiddeld 27 eitjes per dag, en kan dat tot 100 dagen lang volhouden. Echt effectieve en structurele vlooienbestrijding bestaat dus niet alleen uit het gebruik van middelen die de volwassen vlo doden, maar moet ook middelen omvatten die op larven en eitjes werken: een geïntegreerde controle van de levenscyclus van de vlo.

naar boven

Spoelwormen
Bij gemiddeld zo'n 15% van de katten in Nederland kunnen in de darm volwassen exemplaren worden gevonden van de kattenspoelworm, Toxocara cati. Bij kittens, fokdieren en zwerfkatten wat vaker, bij geïsoleerd levende huiskatten wat minder dan gemiddeld. Een volwassen spoelworm produceert tot 200.000 eitjes per dag, die vervolgens vele jaren in de omgeving als besmettelijk eitje aanwezig kunnen blijven. Katten kunnen dus besmet raken vanuit de omgeving, zowel direct als via zgn. tussengastheren: regenwormen, kevers, muizen, kleine vogels etc. Kittens worden zelfs al besmet door hun moeder: de melk bevat de besmettelijke larven. Later komen daar de infecties vanuit de omgeving bij.

 

Zowel de volwassen wormen in de darm als de larven, die een uitgebreide trektocht door het lichaam maken, veroorzaken ziektesymptomen. Daarnaast is de kattenspoelworm, net als de hondenspoelworm, een zgn. zoönose: niet alleen dieren maar ook mensen kunnen makkelijk besmet raken door de eitjes in de omgeving. Dat resulteert weliswaar niet in de ontwikkeling van volwassen spoelwormen in de darm, maar de trektocht die de larven maken door het lichaam veroorzaakt vooral bij kinderen de nodige klachten. Bij kinderen met aanleg voor astma bijvoorbeeld kunnen de astmasymptomen worden opgewekt door deze larven.
Regelmatige en consequente ontworming is dus niet alleen van belang voor de kat, maar ook voor de volksgezondheid. Daarbij kan het volgende schema worden gehanteerd:

Voor min of meer geïsoleerd levende binnenkatten is 2 keer per jaar ontwormen genoeg.

Fokdieren en katten die buiten komen moeten minimaal 4x per jaar worden ontwormd, maar buitenkatten die vaak prooidieren vangen liever nog vaker.

Kittens moeten worden ontwormd op 4, 6 en 8 weken leeftijd, en daarna iedere 2 maanden tot ze een half jaar oud zijn.

Zogende moederdieren moeten tegelijk met hun kittens worden ontwormd.

Ontworming van drachtige dieren kan zinvol zijn; overleg met de dierenarts over de keuze van het juiste middel en tijdstip van toediening is daarbij belangrijk.

naar boven

Hartworm
In Nederland zijn we vertrouwd met het regelmatig ontwormen van onze honden en katten. Besmetting met bijvoorbeeld spoelwormen in het maagdarmkanaal komt regelmatig voor en brengt niet alleen risico met zich mee voor de gezondheid van onze huisdieren maar ook voor de volksgezondheid. Er bestaan echter veel meer soorten wormen die als inwendige parasiet onze huisdieren het leven zuur kunnen maken, en die zijn niet alleen in het maagdarmkanaal te vinden. Zo bestaan er wormen die leven in de longen, de blaas of de lever. En zelfs hart en bloedvaten kennen hun eigen parasieten. De belangrijkste hartworm, die luistert naar de naam Dirofilaria immitis, zorgt daarbij in Europa voor steeds meer problemen.

Beneden de lijn Parijs - Milaan komt deze infectie inmiddels overal voor, met de hoogste besmettingscijfers in riviergebieden als de Po-vlakte in Italië en de Rhône-delta in Frankrijk. Maar eigenlijk is geen enkel gebied in de zuideuropese landen volledig vrij van hartworm. Honden en katten raken, als ze worden gestoken door bepaalde muskietensoorten, besmet met de larfjes van deze hartworm. Dergelijke larfjes worden microfilariën genoemd. Binnen enkele maanden kunnen die larfjes uitgroeien tot volwassen wormen van meer dan 20 cm. lang, die verblijven in het hart of in de longslagaders. Deze volwassen wormen produceren vervolgens niet alleen weer volop nieuwe larfjes, maar zorgen ook voor ernstige klachten. Er kunnen soms wel tientallen wormen aanwezig zijn, die bovendien jarenlang in leven blijven.

Bijkomend probleem is dat de oormijt, i.t.t. hetgeen de naam suggereert, zich ook in leven kan houden buiten het oor, dus op de huid. Soms ontstaan daardoor zelfs jeukende bultjes op de huid, maar vaak verloopt dit symptoomloos. Wanneer een dier langdurig besmet is met oormijt kan het daar een extra gevoelig oor aan overhouden. Allerlei relatief geringe prikkels zijn dan in staat weer een oorontsteking te veroorzaken, terwijl de mijt zelf als oorspronkelijk probleem al lang verdwenen is.
De behandeling van oormijtinfecties d.m.v. zalf of druppels levert nog wel eens problemen op. Ten eerste is het vaak erg lastig om ze zonder al te grote vechtpartijen daadwerkelijk gedurende een aantal weken aan een kat toe te dienen. Ten tweede zorgen symptoomloze dragers of gevallen waarin de mijten buiten het oor leven vaak voor snelle herbesmettingen. Daardoor kunnen chronische oormijtproblemen ontstaan.

Behandeling van oormijtinfecties d.m.v. een spot-on ondervangt deze bezwaren: het is makkelijk toe te dienen, hoeft niet herhaald te worden en werkt in het hele lichaam, dus ook tegen mijten buiten het oor. Wel is het vanwege het vóórkomen van symptoomloze dragers belangrijk om contactdieren in het zelfde huishouden mee te behandelen, ook al lijken hun oren schoon.

 

 

Maak jouw eigen website met JouwWeb